donderdag, mei 03, 2007

klein verhaal 1940 - 1945.




1940-1945.

Geboren in 1936 was ik 4 jaar oud toen de oorlog begon, 9 jaar oud bij de bevrijding.


Wat ik als kind van toen nog weet en niet vergeet!
De stille angst!



Wij woonden in Groningen aan de Kraneweg:een lange straat, aan de overkant stonden mooie, grote huizen met een voortuin afgesloten door een sierlijk hekwerk,aan de achterkant een smalle diepe tuin met een speels terras.
Mijn Oma woonde aan deze overkant,ze hield van haar tuin en bloemen;ook had ze mooie rieten leunstoelen,deze stoelen stonden in de zomer op het terras in de winter boven in een kamer; het was er gezellig!
Wat ik mij nog als kind van toen kan herinneren probeer ik zo zuiver mogelijk te verhalen:
Op weg naar school,aan het einde van het eerste blokje van onze straat stond altijd een Duitse soldaat op wacht; dit huis was reeds gevorderd door de Duitsers en werd bewoond door officieren;met een stille angst, ook wel iets nieuwsgierig moest ik er wel langs, ik liep dan op de rand van het trottoir, zo ver mogelijk er vandaan, hoewel mijn moeder zei dat hij niets zou doen: telkens die stille angst!
Steeds vaker ging later het luchtalarm: bij het begin loeiend, bij het einde
één lange fluittoon.
Dan was er vaak een razzia, was er iets gebeurd of zocht men iemand,
wij als kinderen moesten altijd zeggen: Pappa is er niet!
Eens ging het luchtalarm en werd er bij ons hard aangebeld:wij als kinderen kropen onder de eetkamertafel, zo was het ons geleerd;
Mijn Moeder ging de achtertuin in om mijn zusje die in de wandelwagen achter in de tuin stond eerst op te halen, er werd toen nog heviger gebeld,
toen deed mijn moeder de deur open:twee soldaten doorzochten het huis van beneden naar boven.
Vanuit onder de eetkamertafel zag ik een man klimmen van het ene balkon naar het andere balkon van de huizen,die aan de achterkant van onze tuin te zien waren, maar ook de Duitse soldaten hadden dit gezien! Ze vlogen op een holletje de tuin in naar de huizen in de achterliggende straat.
De jongeman werd gepakt! Weer die stille angst en onzekerheid!
In die tijd was er ook de verduistering: als het donker was mocht er geen streepje licht vanuit de kamer buiten te zien zijn, anders werd er mogelijk aangebeld, weer die stille angst.
Mijn Vader had van een wandelstok met behulp van een wieltje en een dynamo een lichtgevende wandelstok gemaakt, dit werd buiten ons om gemaakt, we ontdekten het gewoon.
Zo hoorde ik ook opeens van -bonnen-,iedereen had een distributie stamkaart met een nummer,mijn nummer was: A13057.
Mijn Oma kreeg weleens een bon van ons,want we waren thuis later met zes kinderen en Oma was alleen!
Op een bepaalde dag moest ook Oma uit haar huis, ze moest het gemeubileerd achter laten, ook de rieten tuinstoelen bleven daar, ik dacht toen: ja, die soldaten moeten ook zitten, maar ik miste ze wel!
Oma kwam naast ons wonen op een tussenverdieping, in haar huis woonden toen ook Duitsers, net als in alle andere herenhuizen aan de overkant.
Op een andere dag gingen mijn zusje en ik naar de gaarkeuken, deze was aan de overkant de eerste straat rechts:een rij mensen met een pan in de hand stonden te wachten voor een trapje, dat ons voerde naar twee heel grote pannen met een al even grote pollepel, ieder kreeg een lepel vol in zijn eigen pannetje: soep grijs van kleur met bruine stukjes erin.
We waren blij dat we weer thuis waren!
Bij een ander luchtalarm, we lagen al op bed,een hevige knal: boem, boem,lichtflitsen en gerinkel, ik hoorde later dat er een bom van de geallieerden per ongeluk was neergekomen op een huis twee straten verder, de bewoners overleefden het niet.
Ik voelde de spanning bij ons thuis,maar veel werd er niet gesproken, waarschijnlijk om ons als kinderen te sparen.
Later verscheen er opeens een karretje in onze vestibule, het leek op een bakkerskar, de deksel ging net zo open.
We mochten er niet aankomen of in kijken!
Het karretje zou meegaan als we naar Polen zouden moeten gaan, ik begreep het niet helemaal,vroeg me af of het daar mooi zou zijn!
Stiekem keek ik eens in dat karretje: ik zag een bruinrood truitje met koordjes, de kleur vond ik vreselijk, voorzichtig deed ik de deksel weer dicht.Het karretje bleef in de vestibule staan, weer de stille angst!
Nog later zag ik mijn Vader met zandzakken in ons schuurtje,ze werden
voor het raampje van de kelder gezet,op mijn vraag waarom zei hij: daar gaan geen kogels door!
Weer die stille angst en onzekerheid.
Nog later in de tijd gingen we echt in de kelder, ook mijn Oma en een oom en tante
Groot was mijn verbazing: er stond een kachteltje in de kelder,een lange tafel met lange houten banken, de aardappelbakken links in de kelder waren als bedden ingericht!
Ondertussen stonden er twee Duitse soldaten in onze vestibule: grote mannen met een brede riem, geweer paraat en twee pantservuisten tegen de muur, het leken net witte stokken met een ronde bol er op.
Zo zaten we met elkaar in de kelder, de kleintjes sliepen in de aardappelbakken, later sliepen ook mijn zusje en ik er in, ik weet nog dat voor ons de bakken te kort waren.
Opeens pakte mijn Vader een blik van de plank: voor het laatste bewaard zei hij, het blik werd open gemaakt: echte ham met gelei er boven op!
Hoe we dit gegeten hebben weet ik niet meer, maar wel hoe mijn Vader opeens dat blik pakte met zijn hand.
Toen een dreunend lawaai, de Duitse soldaten riepen dat mijn Vader moest helpen: er was een phosphorbom in de tuin gevallen, deze moest geblust worden, mijn moeder riep: niet doen, maar er was geen keus!
We waren erg blij dat hij na verloop van tijd weer terugkwam, het was gelukt en de Duitse soldaten hadden goed geholpen.
Ondertussen rukten de Canadezen op vanuit het Kostverloren achter onze straat, het ging van boom tot boom.
Zo kwamen de bevrijders bij de Kraneweg!
De Duitsers aan de overkant in de huizen, de Canadezen aan het Westeinde van de straat.
Kogels van de onderdrukkers en van de Canadezen tegelijk!
Opeens zag ik twee soldaten met de loop van hun geweer op ons gericht boven op de keldertrap staan, het waren Canadezen, ze zagen er ook anders uit: een plattere helm met een netje, zelfs vond ik hun gezichten anders!
Wij moesten blijven zitten tot ze weer kwamen!
Mijn Vader ging toch naar boven, snel was hij terug: mijn zusje en ik en een meisje van 15 jaar moesten zo snel mogelijk via de achtertuin en de brandgang de achter ons huis gelegen straat oversteken om via de volgende brandgang naar bekenden van mijn ouders te gaan.
Hopeloos zagen we rond, het moest!
Uit de kelder via de keuken en het schuurtje kwamen we in de tuin, bang en nieuwsgierig keken we naar de plek van de phosphorbom, meteen zag ik oranje-rode vlammen over het dak van ons huis komen, alles stond in brand!
Zo gingen we de brandgang in: eerst een recht stuk,er was niemand; dan de bocht naar rechts, je zag dan al het einde van de gang, zo liepen we de brandgang uit om de straat over te steken.
Links voor de uitgang zag ik een soldaat op de straat liggen, zijn rechter been naar buiten gedraaid, half bedekt door een zeil, we moesten verder,er klonken schoten, met de rug tegen de muur van de andere brandgang wachtten we bang tot het weer rustig was.
Bij het adres aan gekomen, waren de anderen er niet, we moesten naar de overkant van de straat gaan naar het huis van een oom, daar zou iedereen in de kelder zitten en : het was waar!
Er waren nog veel sluipschutters, een man die even naar buiten wilde kijken werd dodelijk getroffen door een kogel.
Wij zijn nog geruime tijd daar in de kelder gebleven, toen zijn we naar het huis gegaan van mijn opa en oma, daar bloeiden de prunusbomen volop! De vogels hoorde ik weer zingen!
Ondertussen knapte mijn Vader ons huis weer wat op, de ramen met karton, waarin een klein stukje glas,gedicht!
Later kwamen de Canadezen met hun tanks als de bevrijders de Kraneweg opnieuw binnen.
Tot mijn grote verbazing aten ze spierwit wittebrood met een dikke laag vuurrode jam, een grote boterham met een rond uiteinde;
Wittebrood met rode jam,op 5 Mei moet ik er aan denken!


Leven zonder angst!


Bevrijding!
De prunus bloeide schoon
teder rose tegen een blauwe lucht.
Gekerm, gezucht:
vluchtend door de brandgang
voor de vlammenzee aan de overkant
zochten twee kinderen
van acht en negen jaar
ergens een veilig heenkomen:
over de stille straat,
net door de geallieerden ingenomen.

Sluipschutters paraat!
voor de uitgang een jonge
dode Duitse soldaat
gedeeltelijk door een zeil bedekt:
leed wat geleden werd;
de kinderen bang en angstig.
Een van de vele doden,
schuldig, onschuldig?
Groot verderf en noden:
toen en nu, hier en veraf.

Wonderlijk mooi bloeit de prunus weer
keer op keer.
En Jezus zei:’vrede zei u’
Almachtig God, zie ons allen
in ontferming aan.
Want van U is het koninkrijk
en de kracht
en de heerlijkheid.

Wonderlijk mooi bloeit de prunus weer!

Trudie.

Geen opmerkingen: